fbpx
Ga naar content

Kan een frauderende werknemer zich op finale kwijting beroepen?

Hoe ver gaat de strekking van een finale kwijtingsclausule in een overeenkomst waarbij de arbeidsovereenkomst van een werknemer met wederzijds goedvinden beëindigd is? Deze vraag stond centraal in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2013.

Het ging in deze zaak om een voormalig inkoper van een grote winkelketen in meubelen. De werknemer kocht ten behoeve van zijn werkgever in China slaapmeubels in via een in China gevestigde handelaar. De werkgever was zich echter niet bewust van het feit dat de werknemer met deze handelaar een afspraak had gemaakt dat de werkgever een hogere commissie dan gebruikelijk betaalde en dat een deel van deze commissie ten behoeve van de werknemer op een Zwitserse bankrekening werd uitgekeerd. De werknemer ontving dus steekpenningen.

Werknemer en werkgever treffen beëindigingsregeling
Op enig moment ontstaat er onenigheid tussen werknemer en werkgever over de houding en het functioneren van de werknemer en treffen partijen een regeling waarbij de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigd wordt. Verder spreken partijen af dat de werknemer een ontslagvergoeding van € 56.160 bruto ontvangt. Zoals gebruikelijk wordt het slot van deze overeenkomst gevormd door een finale kwijtingsclausule met de volgende tekst:

“Na afwikkeling van het bovenstaande verlenen partijen elkaar over en weer algehele finale kwijting ter zake van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan.”

Na het sluiten van deze overeenkomst komt de werkgever alsnog achter het frauduleuze handelen van de werknemer. Daarop claimt de werkgever een schadevergoeding van de werknemer van ruim $ 350.000. In de gerechtelijke procedure die volgt verweert de werknemer zich onder meer met het argument dat claim van de werkgever afstuit op het kwijtingsbeding dat partijen overeengekomen zijn. Volgens de werknemer heeft dit beding betrekking op alle vorderingen uit de arbeidsovereenkomst, dus ook op de vordering wegens schadevergoeding die door de werkgever is ingesteld.

Gerechtshof: wat mochten partijen redelijkerwijs van elkaar verwachten?
Het gerechtshof maakt echter duidelijk dat het bij de uitleg van een finaal kwijtingsbeding niet alleen gaat om de letterlijk tekst, maar om de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het beding mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Volgens de rechters van het gerechtshof geldt daarbij als uitgangspunt dat een partij met een finaal kwijtingsbeding afstand doet van haar rechten die betrekking hebben op onzekerheden of geschillen die tot de vaststellingsovereenkomst aanleiding hebben gegeven en niet op rechten of vorderingen waarvan zij het bestaan ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet kende.

Alleen wanneer vast zou komen te staan dat de werkgever ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst reeds vermoedde dat de werknemer steekpenningen had ontvangen, kan het finaal kwijtingsbeding zo worden begrepen dat het ook betrekking had op de eventuele schadevergoedingsclaim van de werkgever.

Deze uitspraak laat zien dat ook een finaal kwijtingsbeding niet altijd finaal is. Met andere woorden: als een van partijen ten tijde van het aangaan van een vaststellingsovereenkomst geen weet had van een specifieke (onrechtmatige) gedraging van de andere partij, kan de benadeelde partij, ondanks het finaal kwijtingsbeding, bij de rechter alsnog een claim indienen om de schade die voortvloeit uit de gedraging vergoed te krijgen.

 

Terug naar boven