fbpx
Ga naar content

10 vragen en antwoorden over meineed

Bij de vervolging van twee oud-rechters die betrokken waren bij de zogenaamde Chipsholzaak speelt het begrip meineed een centrale rol. Meineed is kort gezegd het in strijd met de waarheid afleggen van een verklaring onder ede in een juridisch proces. Minder bekend is het gegeven dat een meinedige verklaring strafbaar is en kan leiden tot maximaal zes jaar gevangenisstraf. Hieronder hebben wij de 10 meest gestelde vragen en antwoorden over meineed voor u op een rij gezet.


1. Wat is meineed precies?

Meineed is een strafbaar feit dat is geregeld in artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht. Bij meineed gaat het om de situatie dat iemand opzettelijk onder ede een valse verklaring geeft, mondeling of schriftelijk. Meineed kan in principe worden gepleegd in alle fasen van iedere gerechtelijke procedure waarbij een getuige of deskundige een eed aflegt, dus zowel tijdens een vooronderzoek als op de zitting zelf.

2. Wat wordt er volgens de wet verstaan onder een eed?

De vormvoorschriften van de eed zijn vastgelegd in de Eedswet. Bij het afleggen van een eed moet de beëdigde, onder het opsteken van de twee voorste vingers van de rechterhand, de woorden “Zo waarlijk helpe mij God almachtig” uitspreken. Het afleggen van een eed heeft daarmee een religieuze betekenis.

Omdat echter in de loop van de twintigste eeuw het aantal mensen die zijn aangesloten bij een (christelijke) kerkgenootschap voortdurend verminderde, kan men sinds 1971 in plaats van de eed ook kiezen voor een zogenaamde belofte of vastlegging. Deze hebben – juridisch gezien – hetzelfde effect als een eed.

Bij een belofte moeten de woorden “dat beloof ik” worden uitgesproken en bij een bevestiging: “dat verklaar ik.” Als een getuige de Nederlandse taal niet beheerst mag de eed ook worden uitgesproken in een andere taal. In andere gevallen vereist een bepaalde godsdienstige gezindheid een afwijkende eedsaflegging. Zo moet iemand van joodse afkomst bij het afleggen van de eed het hoofd gedekt houden.

De verplichting tot het afleggen van een eed geldt overigens ook voor getuigen met een lichaams- of spraakgebrek. Dit moet volgens de Eedswet gebeuren op een manier die zoveel mogelijk overeenkomt met de wettelijke voorschriften voor het afleggen van een eed.

3. Wat is het doel van de eed?

Het afleggen van een eed dient als waarborg voor de waarheid van een verklaring. Met het strafbaar stellen van meineed – het vals verklaren onder ede – wordt dus beoogd de openbare trouw te beschermen. Meineed ondermijnt bovendien de waarheidsvinding in een rechtsstaat. Het afleggen van een valse verklaring kan namelijk nadelige gevolgen hebben voor alle betrokkenen in een juridisch proces.

Deze gedachtegang verklaart ook waarom bijvoorbeeld ter zitting nooit sprake kan zijn van onbeëdigde verklaringen; deze vormen namelijk geen geldig bewijsmiddel. Bovendien moet een getuige zoveel mogelijk zijn redenen van wetenschap aangeven (artikel 291 Wetboek van Strafvordering) om vast te stellen of zijn verklaring berust op eigen waarneming en dus als wettig bewijs kan worden gebruikt (artikel 342 lid Wetboek van Strafvordering).

4. Wanneer moet iemand een verklaring onder ede afleggen?

Meineed kan plaatsvinden in alle gevallen waarin de wet een verklaring onder ede vereist of daaraan rechtsgevolgen verbindt. Dit geldt voor alle getuigen en deskundigen die voor of tijdens een proces worden verhoord. Het kan bijvoorbeeld een getuige zijn die een misdrijf heeft zien plaatsvinden of een deskundige die heeft bijgedragen aan een onderzoek met betrekking tot vragen die zijn gerezen tijdens een juridisch proces. Beëdiging moet ook plaatsvinden bij een tolk die aanwezig is ter terechtzitting (artikel 276 Wetboek van Strafvordering).

Wanneer een getuige een verklaring onder ede moet afleggen, kan hij in sommige gevallen op basis van het in het Wetboek van Strafvordering geregelde verschoningsrecht weigeren te getuigen of bepaalde vragen te beantwoorden. Hier mag in drie gevallen beroep op worden gedaan.

a.
Als de getuige in een bepaalde familiaire band tot de verdachte staat (artikel 217 Wetboek van Strafvordering). Dit verschoningsrecht heeft als doel om bepaalde familierelaties te beschermen.

b.
Ten tweede geldt een verschoningsrecht voor mensen met een specifiek beroep waaraan een geheimhoudingsplicht verbonden is (artikel 218 Wetboek van Strafvordering). Dit geldt bijvoorbeeld voor een arts, apotheker of advocaat, maar niet voor een politieambtenaar of belastingadviseur.

c.
Tenslotte geldt een verschoningsrecht voor mensen die door het afleggen van een verklaring zichzelf of naasten (dezelfde categorieën als voor artikel 217 Wetboek van Strafvordering) blootstellen aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling.

Er kan ook overlap plaatsvinden tussen de verschillende categorieën verschoningsrechten. Indien bijvoorbeeld een medeverdachte in een zaak de neef van de hoofdverdachte is, kan hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen op basis van artikel 217, omdat hij een bloedverwant is, maar ook op basis van artikel 219, omdat hij zichzelf – als medeverdachte – maar eventueel ook zijn bloedverwant – de hoofdverdachte – daardoor zou kunnen blootstellen aan strafrechtelijke vervolging.

Overigens hoeft de verdachte in het strafproces nooit tegen zichzelf te getuigen en daarom ook nooit een verklaring onder ede af te leggen in het proces dat tegen hem is gericht. Daar zijn verschillende redenen voor. Een verplichting om te getuigen is in strijd zijn met het zwijgrecht dat de verdachte toekomt (artikel 29 Wetboek van Strafvordering). Bovendien heeft een verdachte geen getuigrecht omdat hij met het oog op het voorkomen van een veroordeling gemakkelijk in de verleiding zou kunnen komen een meinedige verklaring af te leggen. Het moeten getuigen zou daarom een onredelijk dilemma voor de verdachte met zich mee brengen.

Andere partijen in het strafgeding, zoals de rechter of officier van justitie, kunnen in principe niet als getuige worden gehoord. Wel kan een officier van justitie of een rechter als voormalig procespartij in een later stadium – bijvoorbeeld in hoger beroep – als getuige worden gehoord. Zo hebben de verklaringen van de twee oud-rechters in een later stadium geleid tot een verdenking van meineed.

5. Kan iedereen meineed plegen?

Iedereen die op grond van de wet tot het afleggen van een bepaalde eed is gehouden kan meineed plegen. Daarvoor is wel vereist dat men daadwerkelijk de eed, de belofte of vastlegging heeft afgelegd. In strafzaken bijvoorbeeld worden getuigen in het vooronderzoek vaak niet onder ede gesteld, maar gebeurt dit pas wanneer er een vermoeden bestaat dat een getuige aan het liegen is.

Als er dus geen sprake is van een wettelijk afgelegde geldige eed kan er ook geen meineed plaatsvinden. Verder sluit de wet bepaalde personen uit van het afleggen van een eed. Zo kan een getuige die nog geen zestien jaar oud is of iemand die een geestelijke stoornis heeft, geen eed afleggen.

6. Wanneer is er sprake van meineed?

Meineed heeft betrekking op het afleggen van een valse verklaring, zowel mondeling als schriftelijk. Dit is het geval als men een verklaring aflegt die in strijd is met de waarheid, danwel door verdraaiing of weglating van essentiële informatie. Het nalaten om iets te verklaren als er bijvoorbeeld een meldingsplicht is (en de beëdigde zich van deze plicht bewust was) kan dus ook worden beschouwd als meineed. Zo mag een politieambtenaar bij het opmaken van een proces-verbaal geen belangrijke informatie weglaten.

7. Is het plegen van meineed altijd strafbaar?

In principe is het plegen van meineed altijd strafbaar. Bij een verdenking van meineed is het niet noodzakelijk dat de verklaring iemand ook daadwerkelijk heeft benadeeld; het afleggen van de meinedige verklaring is op zichzelf al voldoende om strafbaar te zijn. Het is vervolgens aan het openbaar ministerie om daadwerkelijk tot vervolging over te gaan.

8. Wat gebeurt er bij een verdenking van meineed?

Als een getuige wordt verdacht van het afleggen van een meinedige verklaring op de terechtzitting kan er een ogenblikkelijk onderzoek worden ingesteld (op basis van artikel 295 Wetboek van Strafvordering). Dit onderzoek wordt dan bevolen door de rechtbank. De rechtbank verricht zelf geen onderzoek; dit doet het openbaar ministerie. Het ministerie kan echter ook in een later stadium, zonder een bevel van de rechtbank, een onderzoek naar meineed instellen.

De verdachte van meineed heeft na het afleggen van de verklaring nog voldoende gelegenheid om deze in te trekken. Het openbaar ministerie maakt namelijk altijd eerst een proces-verbaal op met daarin de letterlijke verklaring. Deze verklaring wordt dan aan de getuige voorgelezen en vervolgens wordt hem gevraagd of hij bij de verklaring blijft. Tot op dat moment is de meineed nog onvoltooid en kan deze niet worden aangemerkt als een misdrijf. Als de getuige vrijwillig van de verklaring afziet, is hij niet strafbaar. Maar als de getuige wel bij zijn verklaring blijft moet hij deze ondertekenen en kan hij voor het delict worden vervolgd.

Voor het vaststellen van meineed moet ten slotte worden bewezen dat de verklaring bewust in strijd met de werkelijkheid is afgelegd.

9. Wat zijn de wettelijk vastgestelde straffen voor het plegen van meineed?

Op het plegen van meineed staat een maximale gevangenisstraf van zes jaar en/of een geldboete van maximaal 19.000 euro. Als de meinedige verklaring is afgelegd in een strafzaak die nadelig heeft uitgewerkt voor de verdachte is de maximale gevangenisstraf zelfs negen jaar en de maximale geldboete 76.000 euro. Bij het bepalen van de straf wordt dus rekening gehouden met de ernst van het gevolg van de gepleegde meineed.

10. Wat kunnen verdere gevolgen zijn van een veroordeling in het geval van meineed?

Naast een gevangenisstraf en/of geldboete kan vanwege meineed ook ontzegging uit bepaalde rechten door de rechter worden uitgesproken (artikel 207 lid 4 Wetboek van Strafrecht). Dit geldt bijvoorbeeld voor het bekleden van een bepaald ambt, het dienen bij de gewapende macht en voor advocaten en gerechtelijke bewindsvoerders.

Het is duidelijk dat meineed door justitie niet lichtzinnig wordt opgevat en dat meineed voor de pleger ervan blijvende gevolgen met zich mee kan brengen, zoals een strafblad.

Georgianna Verhage en Paula van der Geest zijn werkzaam bij Ten Berge Leerkotte Advocaten. Heeft u een vraag over strafrecht of wilt u reageren op deze column? Uw reactie is welkom op vandergeest@tbladvocaten.nl.

Terug naar boven