fbpx
Ga naar content

Werkgever aansprakelijk voor gladde vloer

De heer Postma is dienst van bakkerij De Boer. Bij het schoonmaken van de winkel glijdt hij uit over water dat op de vloer ligt. Hierdoor breekt hij zijn heup. Het letsel geneest slecht en Postma raakt gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Postma’s inkomsten lopen terug.

Voor deze schade en bijkomende kosten – in totaal ca. 50.000 euro – stelt hij De Boer aansprakelijk. De verzekeraar van De Boer wijst aansprakelijkheid van de hand: De Boer zou er alles aan hebben gedaan om ongevallen zoals dat van Postma te voorkomen. Dat Postma viel, zou een geval van domme pech zijn geweest. Postma had beter moeten uitkijken.

Een procedure is onvermijdelijk. De rechter stelt vast dat partijen van mening verschillen over de toedracht, speciaal over de vraag of Postma antislip schoenen had moeten krijgen en over hoe glad het was. De rechter stelt werkgever De Boer in een tussenvonnis in de gelegenheid zijn lezing van de toedracht te bewijzen.

De rechter hoort getuigen die een verklaring afleggen over de situatie ten tijde van het ongeval. Op grond van deze verklaringen oordeelt de rechter dat De Boer méér had kunnen en moeten doen om het ongeval te voorkomen.

Nu uit de verhoren bovendien is gebleken dat de schade van Postma niet het gevolg is van diens opzet of bewuste roekeloosheid, concludeert de rechter in een tweede tussenvonnis tot aansprakelijkheid van De Boer.

Over de gevorderde schade heeft nog wel twijfels, met name over de vraag naar de aard en ernst van het door Postma gestelde letsel. Hij benoemt een (medisch) deskundige die hierover rapporteert. In zijn eindvonnis – ongeveer anderhalf jaar na de start van de procedure – veroordeelt de rechter De Boer tot het betalen van een schadevergoeding van 20.000 euro aan Postma.

Zowel De Boer als Postma komen binnen drie maanden van dit vonnis in hoger beroep bij het gerechtshof. De Boer omdat hij het niet eens is met het oordeel over de aansprakelijkheid en Postma omdat hij vindt dat de kantonrechter zijn schade op een hoger bedrag had moeten vaststellen.

Het gerechtshof bekijkt de zaak van voren af aan en bekrachtigt het oordeel van de kantonrechter over de aansprakelijkheid van De Boer.

Het gerechtshof stelt Postma in de gelegenheid om zijn gestelde schade nader te bewijzen. Mede door het tijdsverloop – de hele procedure is inmiddels twee en half jaar verder – is Postma daar beter toe in staat. Het gerechtshof vernietigt het vonnis van de kantonrechter op het punt van de schadevaststelling en veroordeelt De Boer tot betaling van 30.000 euro.

Zowel De Boer als Postma overwegen dit oordeel aan de Hoge Raad in Den Haag voor te leggen, maar zien er vanaf. De Hoge Raad spreekt zich zelden uit over de feiten of over bewijswaarderingen van de lagere rechter.

De bijzondere rechtsgang bij de Hoge Raad veronderstelt dat een procedure in twee instanties – in dit geval: kantonrechter en gerechtshof – in principe voldoende is om de zaak goed uit de verf te laten komen.

Alleen als de lagere rechter het recht verkeerd toepast of de beslissing onvoldoende motiveert, kan de Hoge Raad bereid een lagere beslissing vernietigen (‘casseren/cassatie’). Daarmee is de zaak overigens nog niet afgedaan.

In vrijwel alle gevallen zal de Hoge Raad de zaak ná cassatie verwijzen naar een (ander) gerechtshof om de zaak nogmaals te beoordelen, maar nu met de overwegingen van de Hoge Raad.

Terug naar boven