fbpx
Ga naar content

Wie moet er wat bewijzen bij een verkeersongeval?

Na een verkeersongeval is het belangrijk dat u bewijs verzamelt. Om te bepalen of u recht heeft op vergoeding van schade moet namelijk vastgesteld kunnen worden hoe het ongeval heeft kunnen gebeuren en of er mogelijk verkeersfouten zijn gemaakt.

Maak daarom foto’s van de plek van het ongeval en noteer namen, adressen en telefoonnummers van betrokkenen en eventuele getuigen. Ook is het belangrijk om een aanrijdingsformulier in te vullen en door de betrokken personen te laten ondertekenen.

Dit formulier kunt u bij vrijwel elke verzekeringsmaatschappij of assurantietussenpersoon verkrijgen. Verder is het van belang dat iedereen rustig en redelijk blijft. Wordt vooral niet boos en rijdt niet weg. Als u wel wegrijdt of doorrijdt, pleegt u daarmee een strafbaar feit. Als de tegenpartij weg/doorrijdt, noteer dan in ieder geval het kenteken.

Bij min of meer ernstige ongevallen zal de politie moeten worden gebeld. Dat geldt bijvoorbeeld als de voertuigschade ernstig is of als iemand letsel heeft opgelopen. In sommige gevallen zal de politie technisch onderzoek verrichten naar de toedracht en naar de schuldvraag.

Soms kan achteraf – bijvoorbeeld door een verzekeringmaatschappij – een deskundige worden ingeschakeld die onderzoek doet naar de toedracht van het ongeval en bijvoorbeeld naar de snelheid van de voertuigen. Bewijs kan (dus) op vele manieren worden geleverd. Zo staat dat ook in de wet.

Het verzamelen van bewijs is erg belangrijk om later uw schade vergoed te kunnen krijgen. Bij verkeersongevallen geldt de hoofdregel dat de degene die schade claimt, zal moeten bewijzen dat de andere partij een of meer fouten heeft gemaakt of om een andere reden verplicht is om de schade te vergoeden. De bewijslast rust dus in principe op degene die schade gecompenseerd wil krijgen. Men zegt ook wel: wie eist, bewijst.

Een voorbeeld.

Auto A komt op een kruising in botsing met auto B. De kruising is beveiligd met verkeerslichten. Beide bestuurders zeggen dat zij zelf door groen licht reden en dat de tegenpartij door rood licht reed.

Als A zijn schade wil verhalen op B (of de verzekeraar van B), zal A moeten aantonen dat B door rood is gereden. De ‘bewijslast’ rust in die situatie op A. Als B zijn schade wil verhalen op A (of de verzekeraar van A) zal B moeten aantonen dat A door rood is gereden. De bewijslast in deze situatie rust dus op B.

Als er naast A en B geen getuigen zijn (passagiers of andere personen die de aanrijding hebben waargenomen), wordt het lastig om dat bewijs te leveren.

Als het niet lukt om aan te tonen dat de tegenpartij door rood is gereden, kunnen nog wel andere omstandigheden worden onderzocht om zo (een deel van) de schade te verhalen op de tegenpartij.

 Bijvoorbeeld: het verkeersgedrag en de snelheid van beide auto’s vlak voor de aanrijding, de wegsituatie en de vraag of een van de bestuurders rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de ander mogelijk door rood zou rijden.

Getuigen zijn (dus) belangrijk bij het leveren van bewijs. Soms zijn er wel getuigen, maar spreken zij elkaar tegen. In een dergelijke situatie kunnen de getuigen worden gevraagd om voor de rechter, onder ede, een verklaring af te leggen. De rechter zal de getuigen vragen stellen, hun verklaringen noteren en bovendien de geloofwaardigheid van de getuigen beoordelen.

Op de regel ‘wie eist, bewijst’ bestaat een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld:

  • Als een voetganger of fietser betrokken is bij een ongeval met een gemotoriseerde verkeersdeelnemer (auto, bromfiets of motor)
  • Als er een kind bij het ongeval betrokken is
  • Als een van de betrokkene te veel alcohol gedronken heeft

Ook interessant voor u:

Terug naar boven