fbpx
Ga naar content

Verkeersongevallen tussen motorvoertuigen en fietsers of voetgangers

Als u als voetganger of fietser wordt aangereden door een motorrijtuig (een auto, motorfiets of bromfiets) gelden speciale regels. Voetgangers en fietsers worden in ons recht gezien als ‘zwakke verkeersdeelnemers’.

Deze zwakke verkeersdeelnemers worden beschermd tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer. De achtergrond van deze regel is dat voetgangers en fietsers kwetsbaar zijn. De wetgever heeft het redelijk gevonden om hen te beschermen tegen risico’s die ontstaan door motorvoertuigen.

Bovendien zijn alle motorvoertuigen verplicht verzekerd (zie ook: WAM-verzekering). De gemotoriseerde verkeersdeelnemer kan zijn verplichting tot schadevergoeding (dus) weer afwentelen op zijn verzekeraar.

Deze wettelijke bescherming zorgt er voor dat fietsers en voetgangers in veel gevallen hun schade vergoed krijgen bij een ongeval met een gemotoriseerde verkeersdeelnemer.

Bewijsvoordeel

In de wet is vastgelegd dat bij een aanrijding tussen een gemotoriseerde verkeersdeelnemer en een zwakke verkeersdeelnemer (bijvoorbeeld: een auto en een fietser) de bewijslast wordt omgedraaid ten nadele van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer.

De bestuurder van het motorvoertuig zal dan dus de schade van de voetganger of fietser moeten vergoeden, tenzij hij bewijst dat hij er alles aan heeft gedaan om een ongeval te voorkomen.

In vaktaal zegt men ook wel dat de bestuurder van het motorvoertuig moet bewijzen dat hem ‘rechtens geen enkel verwijt’ kon worden gemaakt. In de praktijk lukt het een bestuurder van een motorvoertuig zelden om te bewijzen dat hij er helemaal niets aan kon doen.

Een voorbeeld.

Jan rijdt met zijn auto over een voorrangsweg. In de verte ziet hij een kruising. Over de kruisende weg komt Peter op zijn fiets aangereden. Omdat Jan voorrang heeft gaat hij er van uit dat Peter zal stoppen. Peter rijdt echter toch de weg op. Jan remt krachtig maar te laat. Er volgt een aanrijding.

Volgens Jan is deze aanrijding niet zijn schuld; hij had immers voorrang.

De rechter komt tot de conclusie dat Jan in principe de schade van Peter moet vergoeden op basis van de wettelijke regel die ervoor zorgt dat de bewijslast bij een aanrijding tussen een auto en een fietser wordt omgedraaid. Alleen als Jan erin slaagt om aan te tonen dat hij er alles aan gedaan heeft om het ongeluk te voorkomen, hoeft hij geen schade te vergoeden.

De rechter oordeelt dat Jan Peter op zijn fiets goed had kunnen zien aankomen en rekening had moeten houden met een eventuele (voorrangs)fout van Peter. Omdat Jan niet kan bewijzen dat hij zijn snelheid had verminderd en de kruising pas op was gereden toen het duidelijk was dat Peter zou stoppen, moet (de verzekeringsmaatschappij van) Jan de schade van Peter vergoeden.

Wel vindt de rechter dat ook Peter een fout heeft gemaakt. Daarom hoeven Jan en zijn verzekeraar niet de gehele schade van Peter te vergoeden, maar slechts de helft. De andere 50% blijft voor rekening van Peter.

Ook interessant voor u:

Terug naar boven