fbpx
Ga naar content

Verzoek om 10 procent loon in te leveren niet redelijk

Om het bedrijf niet failliet te laten gaan vraagt een werkgever aan het personeel een loonoffer van 10 procent. De overgrote meerderheid van het personeel stemt hiermee in, maar een enkele werkneemster eist via de kantonrechter doorbetaling van haar volledige loon. De kantonrechter stelt haar in het gelijk.

Deze uitspraak laat maar weer eens zien dat het voor een werkgever veel lastiger is om af te dwingen dat werknemers loon inleveren dan om een of enkele werknemers te ontslaan. De vraag of een werkgever eenzijdig bepaalde arbeidsvoorwaarden, zoals loon, mag wijzigen moet volgens de Hoge Raad aan de hand van drie stappen beoordeeld worden. Ook in deze zaak loopt de kantonrechter deze stappen langs:

1.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is de vraag of er sprake is van “gewijzigde omstandigheden” die voor een goed werkgever aanleiding zijn om een voorstel te doen om arbeidsvoorwaarden te wijzigen. Deze vraag werd in dit geval door de rechter bevestigend beantwoord.
Het bedrijf had bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat zij in financieel zeer zwaar weer verkeerde. Bovendien was de kantonrechter ervan overtuigd dat de voorgestelde (tijdelijke) loonkostenverlaging veel gewicht in de schaal zou leggen om een dreigend faillissement te voorkomen.

2.
De tweede vraag is of in de gegeven omstandigheden het voorstel van de werkgever tot loonsverlaging redelijk is. In de meeste zaken waar het gaat om het wijzigen van arbeidsvoorwaarden strandt de zaak op deze vraag. Zo ook in dit geval. Hoewel de rechter begrip toont voor de moeilijke financiële omstandigheden van het bedrijf, geeft de rechter aan dat bedrijfseconomische omstandigheden vrijwel nooit leiden tot een verplichting van een werknemer om aan een loonsverlaging mee te werken.
Daar komt bij dat loon een essentiële primaire arbeidsvoorwaarde is, het is in feite de belangrijkste tegenprestatie van de werkgever. Al met al oordeelt de kantonrechter dat het voorstel van de werkgever in dit geval niet redelijk is.

3.
De derde vraag is of van de werknemer in redelijkheid kan worden gevergd dat hij of zij het voorstel aanvaard. Ook deze vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Het feit dat 69 procent van de werknemers vrijwillig met het loonoffer heeft ingestemd en ook de OR met dit loonoffer akkoord zou zijn, is niet van doorslaggevend belang.

De werkgever wordt dus veroordeeld om de werkneemster alsnog 100 procent van haar loon uit te keren. Deze uitspraak is typerend voor veel vergelijkbare gevallen. Een werkgever die vanwege slechte financiële omstandigheden een versobering van arbeidsvoorwaarden overweegt maakt meer kans als hij zich richt op meer secundaire arbeidsvoorwaarden zoals onkostenvergoedingen, het gebruik van leaseauto’s etc. Maar ook in die gevallen zal een rechter een dergelijke situatie zeer kritisch beoordelen.

Bron: JAR 2013/116

 

Terug naar boven