fbpx
Ga naar content

DGA komt toch in aanmerking voor WW

Een directeur-grootaandeelhouder komt na ontslag in het algemeen niet in aanmerking voor een WW-uitkering als de DGA tenminste 50% van de aandelen in de betreffende onderneming bezit. Kort geleden heeft de hoogste bestuursrechter bepaalt dat een DGA die 51% van de aandelen bezat, toch aanspraak kon maken op een WW-uitkering.


DGA bezit meerderheidsbelang in aandelenkapitaal

Deze DGA was sinds 1 januari 2002 algemeen directeur en aanvankelijk aandeelhouder van 64% van de aandelen in de betreffende onderneming. Dit percentage is later gewijzigd in 51%. In verband met het faillissement van de onderneming is de DGA ontslagen. Als hij vervolgens een WW-uitkering aanvraagt, kent het UWV hem slechts een basisuitkering toe voor de duur van drie maanden.

Volgens het UWV voldoet de DGA namelijk niet aan de zogenaamde 4-uit-5-eis, ook wel de jareneis genoemd. Volgens het UWV was de DGA namelijk niet ‘ondergeschikt’ aan zijn werkgever (lees: de vennootschap waar hij in dienst was) nu hij met zijn aandelenbelang van 51% in feite zelf de dienst kon uitmaken.

DGA in de zin van de WW heeft geen recht op uitkering

In het kader van de WW wordt iemand als DGA aangemerkt als een persoon, al dan niet samen met een echtgenoot, houder is van tenminste de helft van de stemmen in de aandeelhoudersvergadering. Dat was bij deze DGA inderdaad het geval. Zowel het UWV als ook de rechtbank oordeelde dan ook dat de jaren waarin de DGA een aandelenpakket bezat van 51% niet konden meetellen voor het vaststellen van het arbeidsverleden in de zin van de WW.

De DGA legde zich niet bij deze conclusie neer en besloot hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in Nederland op het gebied van het sociaal zekerheidsrecht. Deze rechter kwam tot een opvallend oordeel.

Volgens de rechter stond vast dat de DGA de aankoop van zijn aandelen had gefinancierd met een lening van de overige aandeelhouders. Twee van deze aandeelhouders waren bovendien aangesteld als commissaris en moesten toezicht houden op de DGA. Verder was er tussen de DGA en de andere aandeelhouders afgesproken dat de DGA voor alle financiële handelingen, met uitzondering van het gebruik van een tankpas, de toestemming nodig had van de andere aandeelhouders.

Feitelijke machtsverhoudingen zijn bepalend

In feite kon de DGA geen besluit nemen zonder toestemming van de andere aandeelhouders. Daarmee stond voor de Centrale Raad van Beroep vast dat de DGA daadwerkelijk ondergeschikt was aan de algemene vergadering van aandeelhouders. En dit leidde vervolgens weer tot de conclusie dat de jaren waarin de DGA 51% van de aandelen bezat normaal meetelden bij het bepalen van zijn arbeidsverleden. De WW-duur kwam daarmee uit op 20 maanden.

Deze uitspraak laat zien dat het voor de WW bij het beantwoorden van de vraag of een DGA recht heeft op een WW-uitkering niet zozeer gaat om de vraag wie het op papier voor het zeggen heeft, maar wie in werkelijkheid de beslissende macht binnen de algemene vergadering van aandeelhouders kan uitoefenen.

Heeft u vragen over sociaal zekerheidsrecht? Bernard de Leest is specialist op het gebied van de sociale zekerheid en als advocaat verbonden aan Zumpolle Advocaten. Uw reactie is welkom op deleest@zumpolleadvocaten.nl

Terug naar boven